-
1 in aanraking komen met
гл.общ. иметь дело, столкнуться, установить контакт (с кем-л.) -
2 in aanraking komen met
v. rub shoulders with -
3 onzacht in aanraking komen met
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onzacht in aanraking komen met
-
4 met de justitie in aanraking komen
met de justitie in aanraking komenDeens-Russisch woordenboek > met de justitie in aanraking komen
-
5 met de politie in aanraking komen
met de politie in aanraking komenDeens-Russisch woordenboek > met de politie in aanraking komen
-
6 met justitie in aanraking komen
met justitie in aanraking komenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met justitie in aanraking komen
-
7 aanraking
♦voorbeelden:in aanraking met iemand komen • entrer en contact avec qn.in aanraking brengen met • mettre en contact avecmet de politie in aanraking komen • avoir affaire à la police -
8 aanraking
1 [het aanraken/aangeraakt worden] touch♦voorbeelden:in aanraking brengen met • bring into contact with -
9 aanraking
прикосновение, касание; прикосновение; соприкосновение* * *v -enin áanraking komen — столкнуться; установить контакт ( met — с)
* * *сущ.общ. прикосновение, соприкосновение -
10 in aanraking met iemand komen
in aanraking met iemand komenentrer en contact avec qn. -
11 in aanraking met iemand komen
in aanraking met iemand komenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in aanraking met iemand komen
-
12 run slap into
in aanraking komen met -
13 contact
contact [kõtaakt]〈m.〉♦voorbeelden:au contact de • door, bij de aanraking metentrer en contact • in aanraking komen (met elkaar)entrer, se mettre en contact avec qn. • in contact treden met iemandau contact de qn. • onder iemands invloeden contact avec • in verbinding, contact metm1) contact, aanraking2) verbinding, relatie, omgang3) contactpersoon [spion] -
14 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
15 côtoyer
côtoyer [kootwaajee]〈 werkwoord〉1 gaan langs ⇒ lopen, rijden, varen, stromen langs2 omgaan met ⇒ veel contact hebben met, in verbinding, aanraking komen met♦voorbeelden:côtoyer le ridicule • bij het belachelijke af zijn -
16 fall foul of
in aanvaring komen met; 〈 figuurlijk〉in botsing/aanraking komen met -
17 столкнуться
-
18 столкнуться
-
19 иметь дело
vgener. uitstaan (с кем-л.), een zaak drijven, in aanraking komen met, te doen hebben met (с кем-л.) -
20 be exposed to
- 1
- 2